Trainingsprogramma’s voor aneroob en aeroob vermogen zijn, hoewel verschillend bij de uitersten sterk aan elkaar gerelateerd.
Het andeel (%) in de training van elk van de drie energiesystemen bij diverse loopafstanden | |||
Loopafstand | Anaeroob-snelheid (ATP-CP systeem) | Anaeroob-uithoudingsvermogen (anaerobe glycolyse) | Aeroob-uithoudingsvermogen (zuurstofsysteem) |
100 m | 95 | 3 | 2 |
200 m | 95 | 2 | 3 |
400 m | 80 | 15 | 5 |
800 m | 30 | 65 | 5 |
1.500 m | 20 | 55 | 25 |
3.000 m | 20 | 40 | 40 |
5.000 m | 10 | 20 | 70 |
10.000 m | 5 | 15 | 80 |
Marathon | 5 | 5 | 90 |
Bron: F. Wilt, training for competitive running, in: Exercise Phsiology. H.B. Falls (ed.), Elsevier, 1968.
In de tabel is te zien hoe de training voor wedstrijdlopers van korte sprints tot lange afstanden aan elkaar gerelateerd zijn. Als we deze tabel gebruiken als voorbeeld voor alles porten, dan ligt de nadruk bij korte sprints op het trainen van het ATP-CP systeem. Voor langere sprints en voor de midden afstanden, ligt de nadruk op glycolyse, en bij de langere afstanden ligt de nadruk op het oxidatieve systeem. Het ATP-CP systeem en de anerobe glycolyse staan voor het anaerobe vermogen en het oxidatieve systeem voor het aerobe vermogen.Merk wel op dat zelfs bij de uitersten, er meer dan één energiesysteem getraind moet worden. Verschillende typen trainingsprogramma’s kunnen worden gebruikt om aan de specifieke trainingseisen van elke sportdiscipline te voldoen.
Intervaltraining
Het concept van intervaltraining gaat in ieder geval terug tot de jaren dertig van de vorige eeuw, toen de beroemde Duitse training Woldemar Gerschler een gestructureerd systeem van intervaltraining ontwikkelde. Intervaltraining bestaat uit herhaalde inspanningen met matige tot hoge intensiteit, afgewisseld met perioden van rust of lagere inspanningsintensiteit. Onderzoek heeft aangetoond dat sporters een aanzienlijk groter trainingsvolume kunnen uitvoeren door de totale inspanning te verdelen in kortere, intensievere inspanningen met rust of actief herstel tussen de intensieve inspanningen.
De terminologie die wordt gebruikt om een intervalprogramma te beschrijven komt overeen met die van krachttraining en omvat de termen sets, herhalingen, trainingstijd, trainingsafstand en -frequentie, arbeidsduur en rust of actieve rust.
Terwijl intervaltraining traditioneel word geassocieerd met atletiek, is het toepasbaar bij alle sporten en activiteiten. Intervalprocedures zijn aan te passen aan elke sport of activiteit door het selecteren van de bewegingsvorm en daarna door het kiezen van de volgende variabelen:
- intensiteit van de inspanning tijdens de arbeid;
- afgelegde afstand tijdens de arbeid;
- aantal herhalingen en sets in elke training;
- duur van de rust of van het actieve herstel;
- type activiteit tijdens het actieve herstel;
- aantal keren per week (trainingsfrequentie).